Mouwen omhoog en kruien maar!

Zo goed als alle molens in Nederland kunnen kruien. Wat is het? En waarom is dat nodig? Dat gaan we proberen uit te leggen in dit artikeltje.

Molens in Zuid-Europa staan vaak maar één kant op. De wind komt daar ook bijna altijd uit dezelfde richting. Dat is in onze streken wel anders. De meeste wind komt uit zuidwesten of westen, maar de wind kan evengoed uit het noorden of oosten komen en alles daartussen in. Als we de molen goed willen benutten moeten we het wiekenkruis naar de wind toe kunnen draaien. En dat nu noemen we “kruien”.

Kruien

Het is elke dag een van de eerste bezigheden van de molenaar: bepalen hoe de wind staat. Heb je geluk, dan komt de wind uit precies dezelfde richting als de vorige draaidag en kun je het wiekenkruis gewoon laten staan. Heb je pech, dan is de wind 180 graden gedraaid en mag je eerst de hele molen omkeren.

Het systeem van kruien is meestal hetzelfde: aan de molen zit een lange naar buiten stekende balk, de we de staart noemen. Aan het einde van de staart zit een ketting en een kruiwiel of lier waarmee je de ketting kunt oprollen. De andere kant van de ketting maak je vast aan een paal in de grond (of aan een balk van de stelling bij een stellingmolen). Door met het kruirad de ketting op te rollen trek je als het ware de staart opzij. En daarmee de molen zelf. Het kruien is geen licht werk, maar toch kan een gezonde man of vrouw met enige inspanning het prima alleen.

Zetelkruiers en bovenkruiers

Een molen bouwen die kan draaien is overigens eenvoudiger gezegd dan gedaan. Toch werd de eerste kruibare molen al in de 12e eeuw uitgevonden. Dit was de standerdmolen. Het idee was even eenvoudig als krankzinnig: we bouwen een molen boven op een ronde boomstam zodat de molen rondom de boomstam kan draaien. Toch was dit eeuwenlang het enige systeem en zelfs vandaag de dag werken deze molens prima.

De Sint Jan in Stramproy is bijvoorbeeld nog een standerdmolen die boven op een dikke eiken boomstam kan ronddraaien. Hierbij hangt zo’n 80% van de 30.000 kilo die de kast weegt direct op de bovenzijde van de boomstam (de standerd). Bij het kruien wrijft het hout van de kast op het hout van de standerd. Dat geeft veel weestand en dus is het naar verhouding zwaar kruien. Goed smeren op de wrijvingsvlakken is belangrijk. Dat doen we met ouderwetse groene zeep.

In de 15e eeuw werd de zogenaamde bovenkruier uitgevonden. Bij bovenkruiers draait niet de hele molen, maar alleen de kap. Dat maakt het niet alleen lichter en makkelijker om te kruien. Het geeft ook de mogelijkheid om molens van steen te maken en veel hoger te bouwen. En, misschien nog wel het fijnste voor de molenaar: je kunt de kap laten draaien op rollen of wielen.

Alle andere windmolens in Weert zijn bovenkruiers. Het zijn bovendien Engelse kruiwerken, wat inhoudt dat de kap op een soort rails met treinwielen ronddraait. Het is het lichtste systeem dat bovendien niet gesmeerd hoeft te worden. Een licht kruiwerk klinkt aantrekkelijk, maar heeft ook nadelen: je moet de kap extra vastzetten, anders draait ie zichtzelf weer uit de wind.

Het kruien van een bovenkruier. Foto: Marko Barendregt.

De hele dag kruien, kruien en nog eens kruien

Heb je ’s ochtends de molen op de wind gezet, dan ben je niet altijd klaar met kruien. Want ook gedurende de dag kan de wind gaan draaien. Meestal als gevolg van voorbijtrekkende lagedrukgebieden maakt de wind soms zelfs windsprongen. En dat betekent weer kruien.

Heb je echt veel pech, dan blijft de wind zich op een dag verplaatsen en loop je er alsmaar achteraan te kruien. Er zijn systemen ontwikkeld, die de molen zelf laten kruien, zogenaamde zelfkruiers. Maar die zijn in Nederland eigenlijk nooit echt toegepast. Het systeem is namelijk kwetsbaar. In elk geval zo kwetsbaar dat wij Nederlanders blijkbaar liever de handen even uit de mouwen steken.